Cadeautjes met Sinterklaas én met Kerst?

Cadeautjes met Sinterklaas én met Kerst?

In Vrije Denkers’ huize Kruisman is dit jaar besloten geen pakjesavond te vieren met Sinterklaas en in plaats daarvan alleen met Kerstmis pakjes te doen. Dochter Kruisman van bijna vier is nog jong genoeg om te genieten van alles er omheen. Het concept van pakjesavond is echter zo gemeengoed in onze samenleving, dat mensen zich nauwelijks kunnen voorstellen dat je – zeker met kinderen – daar op 5 december (nog even) niet aan doet.

Wij werden er toch indringend op aangesproken dat dat toch wel een beetje zielig voor de kleine was en dat we dat toch niet konden maken.

Wij willen graag de vrijheid houden om een bewuste keuze te maken iets wel of niet te doen. Onze dochter zingt op 17 december nog steeds uitbundig sinterklaasliedjes. En niet omdat ze haar pakjes op 5 december niet heeft gehad en daar nog naar verlangt, maar gewoon omdat ze graag zingt. En natuurlijk heeft ze pepernoten en een kleinigheidje in haar schoen gevonden. Maar op 5 december is zij op dezelfde manier in bad en naar bed gegaan als 4 december en heeft niet het door omstanders ingeschatte trauma opgelopen.

Een dogma is in onze ogen elk systeem, gebruik of proces wat niet betwist mag worden. Iets waarbij er vooral van je wordt verwacht niet af te wijken en daar leek deze ‘waarschuwing’ van buitenaf wel heel erg op.

Wij voeden graag dogmavrij op en kijken kritisch naar bestaande, vaak onbewuste gewoontes en gunnen onszelf de vrijheid om daarin andere keuzes te maken.

Bovenstaand voorbeeld laat zien dat dat niet altijd gemakkelijk is.

Vertrouwen kun je niet faken

Vertrouwen kun je niet faken

Kennen jullie de term ‘functioneel boos worden’? Als je niet echt boos bent, maar merkt dat het in een bepaalde situatie handig is om even boos te doen? Wij hebben gemerkt dat als mensen proberen om ‘functioneel te vertrouwen’, het niet werkt. Hoe kan dat toch, dat je de ene gemoedstoestand makkelijk kunt inzetten, terwijl je de andere niet kunt faken?

Vertrouwen is een overtuiging. Het is een doel, en geen middel. Je kunt vertrouwen niet faken, omdat mensen dat gelijk merken. Het is iets dat je stapje voor stapje opbouwt, waarbij elke stap onder een vergrootglas wordt gelegd.

Vertrouwen is voor ons heel wezenlijk. Bij elke opdracht willen we zowel zelf als vanuit de opdrachtgever vertrouwen als basis hebben. Dat staat zelfs expliciet in de opdracht, we moeten beiden een vinkje kunnen zetten bij het woord ‘vertrouwen’. Maar zelfs als dat vertrouwen, tussen ons en de opdrachtgever, er is, merken we dat het vertrouwen binnen het bedrijf vaak nog wel wat ontwikkeling kan gebruiken. Zoals we al in een eerdere blog schreven: “Het lijkt zo logisch: als er vertrouwen is, gaat de samenwerking sneller en zijn de kosten lager. Toch werken de meeste bedrijven precies andersom, en investeren zij veel tijd en geld in het vooraf dichttimmeren van alles wat fout kan gaan. Wantrouwen heerst.”

Een bedrijf opzetten vanuit zuiver vertrouwen is daarom ontzettend moeilijk: medewerkers zullen argwanend zijn, misschien wel wantrouwend. Maar dat het wel mogelijk is bewijst Allard Droste van Aldowa. Tien jaar geleden is hij in dit bestaande bedrijf gestapt, waar medewerkers niet wilden, niet konden en niet deden. Met enthousiasme, hoop en vooral vertrouwen heeft hij met het team een grote cultuuromslag gerealiseerd van sterk hiërarchisch naar samensturing. Geen medewerkers maar mede-ondernemers. Hij vertelde ons hoe vertrouwen uit hele kleine dingen kan bestaan. Hoe die dingen vertrouwen kunnen maken maar ook breken. Hoe hij stapje voor stapje dat vertrouwen heeft op moeten bouwen, want ook al werkte hij vanuit vertrouwen, zijn omgeving was er nog niet aan toe.

En zijn belangrijkste boodschap, die wij volledig onderschrijven, is: oprecht vertrouwen is niet te faken, en maakt dat je altijd een stapje vooruit zet zonder terug te vallen in je oude patroon. Met vertrouwen werk je allemaal vanuit dezelfde bedoeling.

Wat je elk kind zou moeten vragen

Wat je elk kind zou moeten vragen

Veel leeftijdgenoten van ons herinneren zich vast nog het moment waarop je als kind je rapport kreeg en daarmee naar huis moest. De meeste ouders zullen vanuit liefde – en onbedoeld pedagogisch verantwoord – vooral de nadruk op de goede cijfers hebben gelegd. Toch werd bij een onvoldoende vaak aan het kind gevraagd: hoe kan dit?

Tegenwoordig wordt bij een onvoldoende vaak aan de docent gevraagd: hoe kan dit? Terwijl in onze ogen een docent daar geen verantwoordelijkheid voor draagt. Maar ook het kind niet. En evenmin de ouders. Het gaat namelijk niet om de onvoldoendes. De vraag die ouders en leerkrachten aan kinderen zouden moeten stellen, met zowel voldoendes als onvoldoendes, is: wat heb je er van geleerd?

Deze vraag maakt kinderen ontspannen in hun leerhouding. Ze weten dat ze ook van fouten – juist van fouten – kunnen leren. De volgende vraag is dan: wat heb je nodig voor het volgende stapje? En daar komt een school wel bij kijken: zij kunnen, net als de ouders, kinderen ondersteunen in hun natuurlijke ontwikkeling. In een ideale wereld geven zij kinderen geen feitenkennis, maar ondersteunen zij de kinderen in het ontwikkelen van hun talenten en vaardigheden.

Deze vraag helpt kinderen om het beste uit hunzelf te halen, en ouders om het beste uit hun kinderen te halen. En de school helpt daarbij.

De scholen zijn weer begonnen!

De scholen zijn weer begonnen!

Verreweg de meeste docenten zullen weer met veel enthousiasme en innerlijke drive het nieuwe schooljaar beginnen. Vaak met het oprechte voornemen om het dit jaar echt anders te doen: meer aandacht voor de kinderen, en minder voor de administratie. Maar hoewel we aan alle kanten signalen krijgen dat er een omslag gaande is, is het onderwijssysteem gewoon nog niet zo ver.

Docenten willen dolgraag experimenteren in hun eigen context. Wat wil je, wat kun je, wat is er mogelijk? Als iets niet kan, wat kan er dan wel? Toch merken we tegelijkertijd dat scholen worden geleid door een systeem van inspecties, waar bestuur en directie gevoelig voor zijn. Een achterhaald systeem dat kinderen op geboortejaar door een school heen haalt.

Docenten, net zo goed als leerlingen, willen hun talent ontplooien. Niemand wordt docent vanwege de administratieve lasten of het vele nakijkwerk. Ze willen helpen om van hun leerlingen de best mogelijke mensen te maken. Ze willen kinderen zelf leren denken in plaats van ze voor te kauwen wat ze moeten weten voor het behalen van een diploma. Ze willen kinderen leren dat sociale contacten ze helpt om samen beter werk af te leveren dan alleen, in plaats van ze af te straffen als ze iets voorzeggen of afkijken. Kortom, docenten willen kinderen voorbereiden op de snel ontwikkelende maatschappij. En de vraag is of ze dat met hun diploma in de hand zijn. Hoe lang duurt het nog voordat diezelfde maatschappij een diploma als een brevet van onvermogen ziet?

Dogmavrij opvoeden, diplomavrij leren, fouten maken moet… Het komt allemaal terug in dit filmpje, dat we al in 2014 op ons YouTube kanaal gezet hebben. Maar hoe ontzettend actueel is het nog!

Ontwerp niet voor gemiddelden, maar voor uitersten.

Ontwerp niet voor gemiddelden, maar voor uitersten.

In de vroege 18e eeuw hield de Belgische astronoom Adolphe Quetelet zich sterk bezig met ‘gemiddelden’. Hij schreef er zelfs een boek over: The Average Man. Niet iedereen is bekend met de Quetelet index, maar de BMI-index die daaruit voortkwam is bij meer mensen bekend. Quetelet verhief de perfect gemiddelde mens tot een soort supermens, bijna godsbeeld.

In 1982 zat ik in militaire dienst en werd ik op basis van mijn lichaamslengte uitverkoren om tankchauffeur te worden. De cockpit van een tank bleek gemaakt op mensen met precies die lengte: groter, dan paste je niet en kleiner, dan kon je nergens bij.

Ik herinnerde mij dit verhaal toen ik las over Gilbert S. Daniels, die in de jaren ‘40 ‘50 van de vorige eeuw onderzoek deed naar de oorzaak van het steeds vaker neerstorten van gevechtsvliegtuigen van de Amerikaanse luchtmacht. De standaard cockpit van dat gevechtsvliegtuig, ontworpen in 1926, was gemaakt op een ‘gemiddelde’ gevechtspiloot. Daniels deed onderzoek bij 4063 gevechtspiloten en de schokkende constatering was dat geen enkele piloot aan dat gemiddelde voldeed. Echt niemand paste dus goed, waardoor cruciale instrumenten op cruciale momenten niet bediend konden worden. Dit leidde tot een nieuwe ontwerpfilosofie bij de luchtmacht: ontwerp niet voor gemiddelden, maar voor uitersten.

Hoe mooi was het geweest als we die filosofie nog steeds in de praktijk brachten. Loop een willekeurig klaslokaal binnen en zie al die eenvormige stoeltjes, ondanks de verschillende leerlingen. Woon een les bij en zie dat alle leerlingen, ongeacht cognitief vermogen, snelheid en leerstijl, dezelfde les krijgen. Lees een citotoets en besef dat ons schoolsysteem nog grotendeels ingericht is op gemiddelden. Niet op uitersten.

Loop dan een willekeurig bedrijf binnen en woon een functioneringsgesprek bij. Mij werd tijdens dergelijke gesprekken steeds weer gezegd dat ik mij moest richten op het verbeteren van die vaardigheid die onder het gemiddelde lag en dat wat ik goed kon, maar wat moest gaan temperen! Wist ik toen maar wat ik nu weet.

Pas toen wij voor onszelf begonnen, hebben wij ons onder de gemiddeldheidterreur vandaan weten te worstelen en doen wij waar wij goed in zijn en vragen wij anderen te doen waar zij goed in zijn. Hoe simpel kan het zijn.

O ja, en weet je hoe de gemiddelde mens eruit ziet als je alle kenmerken zou optellen en weer delen. Die gemiddelde mens heeft een gele huid, kroeshaar, blauwe ogen, is 1,38 m lang (kinderen zijn immers ook mensen), is onverstaanbaar en heeft één borst, één bal en twee handicaps. Oftewel, de gemiddelde mens? Vergeet het maar, die bestaat niet.